Romantiek in de vroege ochtend

Een van de vele voordelen van fietsen: je ziet zoveel.
Vanuit de auto had ik waarschijnlijk alleen een roze schim gezien, op deze koude ochtend in november. Fietsend door een sjieke Leeuwarder laan, zie ik over het tuinpad van een vrijstaande villa een oudere dame naderen. Opmerkelijk zijn haar fuchsiaroze ochtendjas en stralende glimlach. Op elegante pantoffeltjes stapt ze kwiek richting straat. Ik veronderstel dat ze de ochtendkrant uit de brievenbus komt halen, maar nee. Ze opent het hek, slaat rechtsaf en loopt de oprijlaan van de buurvilla op.

Maar het asfalt is mooi

Wat een luxe, dit nieuwe rode asfalt. Het fietst heerlijk! Bewonderend kijk ik naar de al even fraaie rijbaan naast me. De Heliconweg is mooi geworden! Maar als fietser moet je vooral niet teveel om je heen kijken hier. Ik zie nog net op tijd de rare, versmalde slinger in het fietspad ter hoogte van het WTC. Met aan weerskanten drie grijze betonblokken. Welke gek…schiet door me heen.  Ik stap af. Waar is dit goed voor?

De smalle weg naar het WTC kruist hier het fietspad, maar ik kan me niet voorstellen dat het daarmee te maken heeft. Dat zou de wereld op zijn kop zijn. Wie de weg op wil, moet uitkijken. De automobilist dus, in dit geval. Dan werp je geen hindernissen op voor verkeersdeelnemers die voorrang hebben. Als dat zo zou zijn, weet ik er nog wel een paar. Flink wat scherpe bochten en betonblokken in de rijbaan van de Tesselschadestraat bijvoorbeeld, voor als er onoplettende fietsers oversteken.

Maar wat dan wel het doel van deze rare slinger is, en van die betonblokken? Welke sadist bedenkt grijze betonblokken in een fietspad? Wie even niet oplet en rechtdoor gaat, kan het fietsen voorlopig wel vergeten. Of erger. Zeker in donker zijn de onverlichte blokken levensgevaarlijk. Als het echt niet anders kan, maak ze dan tenminste opvallend gekleurd en reflecterend. 

Ik fiets verder, om linksaf de Tesselschadestraat in te slaan. Mooie grote rotonde. Even kijken, waar is de fietsersoversteek? Die is er niet. Ik moet doorfietsen tot vlak voor de Hermesbrug, daar oversteken en dan hetzelfde stuk weer terug om in de Tesselschadestraat te komen. Voor een veilige oversteekplaats heb ik dat graag over, maar niet voor deze, met van beide kanten een stroom auto's. Je zult hier maar moeten oversteken tijdens de drukke ochtend- of avondspits. Ook hier past slechts één kwalificatie: gevaarlijk.

Ik heb geen zin de situatie hier nog verder te verkennen. Terwijl ik echt geen angstige fietser ben. Maar je nek breken over een betonblok of omver gereden worden tijdens een gevaarlijke oversteek,  lijkt me hier een reeël risico. Verderop schijnt nog zo’n onlogische fietsersoversteek te zijn, waarbij je aan de overkant een heel eind terug moet rijden. Het zal wel. Ik heb het wel bekeken hier.

Witte wieven?

Een vaag zichtbaar lint, iets minder zwart dan de omringende duisternis. Op asfalt laat de kleine lichtbundel van het fietslampje net genoeg zien om het pad te kunnen volgen. Op de onverharde bospaden wordt het lastiger. Het is wel heel donker hier. Geen maanlicht, geen sterren, alleen twee kleine batterijlampjes om ons het pad te wijzen. Wel spannend, avontuurlijk. Deze tocht doet denken aan vroeger, aan droppings en nachtelijke speurtochten van schoolreisjes of de padvinderij. Je weg zoeken in de duisternis. Niet weten waar je bent, wat er na de volgende bocht komt en wat zich allemaal schuil houdt in de begroeiing rondom.

Het was niet de bedoeling een fietstocht in het donker te maken. We zijn gewoon wat te laat gestart. Tijdens de koffiestop op de grens van bos en heideveld begint het al aardig te schemeren. Prachtig, dat steeds veranderende licht. Nevelflarden boven de heide zorgen voor een mysterieuze sfeer. “Blijf maar dicht bij me,” zeg ik tegen H. “de witte wieven grijpen je hier voor je er erg in hebt”. Hij gaat opvallend ver weg wildplassen en komt terug met een teleurgestelde blik. Niks geen witte wieven, niets dat hem grijpt, zicht- of onzichtbaar.

Als we bij de auto komen is het al aardig donker. Jammer eigenlijk, nu al weg te gaan. “Zullen we nog een stukje?” kijken we elkaar aan. Het stukje wordt een stuk, schemer wordt aardedonker. Zo crossen we over de paden, overmoedig bochten insturend waarvan we niet weten hoe ze verder lopen. Prachtig zijn de hellingen, die we van tevoren niet zien. Je voelt het ineens omhoog gaan en dan weer naar beneden. Het is intussen ook gaan regenen, maar dat deert ons niet. We genieten uitgelaten van dit onverwachte avontuur. Enige zorg is dat we de fietshelmpjes niet op hebben. We zien de overhangende begroeiing niet. Af en toe striemt er iets in ons gezicht. Puur geluk dat het twijgjes zijn en geen knoeperds van takken.

Waar zijn we eigenlijk? Geen idee meer. In het donker met al die bochten ben je je richtinggevoel zomaar kwijt. Ach, wat maakt het uit. Dit is hartstikke leuk, we zien wel. Eens zullen we wel weer in de bewoonde wereld komen. Dan wordt aardedonker gewoon donker. We naderen een heideveld. Het pad voert langs de rand. Links voor ons vaag de contouren van een bankje. Hé, hier zijn we eerder geweest. Dit was onze pauzeplek. Ik kijk naar het bankje en zie in een flits iets glanzends.

We zijn er al voorbij als ik me realiseer: ons bekertje.
 
De pas aangeschafte thermosfles is voorzien van een roestvrijstalen beker. Zijn we die vergeten? Remmen en terug. Daar staat het, tegen een van de staanders van het bankje geleund. Ons bekertje. Wie heeft ons hier naartoe geleid, langs alle duistere dwaalwegen door dit gebied, precies terug naar onze beker? De witte wieven, ongetwijfeld. We hebben ze niet gezien, niet gevoeld, maar ze zijn er. Dank u, dames.